• Wie we zijn
  • De heilige Thomas More
  • Kalender
  • Tijdschrift: POSITIEF
  • Archief
    • Overzicht
THOMAS MORE GENOOTSCHAP
  • Wie we zijn
  • De heilige Thomas More
  • Kalender
  • Tijdschrift: POSITIEF
  • Archief
    • Overzicht

Archief Positief

Op deze pagina worden artikels aangeboden uit tijdschrift POSITIEF sinds 1969

Onze korte Conciliegeschiedenis : Nog eens de Vrijheid van Godsdienst

3/6/2023

 
Verschenen in POSITIEF nr. 99 – FEBRUARI 1980 

​Wij zagen reeds hoe de Amerikaanse bisschoppen teleurgesteld waren omdat gedurende de tweede sessie het concilie zich nog niet plechtig had uitgesproken voor de vrijheid van godsdienst.(1) 
 
Zij kenden in de States een stevige traditie van volledige godsdienstvrijheid en zij voelden er zich wel bij. Godsdienstvrijheid was voor hen een vanzelfsprekendheid en zij waren ervan overtuigd dat het concilie die vanzelfsprekendheid zou honoreren. Zij waren er gevoelig voor dat de protestanten van het concilie een duidelijke en principiële verklaring verwachtten over de vrijheid van godsdienst als voorwaarde tot de oecumenische dialoog. 
 
Bij de bespreking echter was gebleken dat de zaak toch zo simpel niet was. Gedurende de 19de eeuw had het leerambt in zijn bezorgdheid om de gelovigen voor religieus indifferentisme te vrijwaren, een taal gesproken die de vrijheid van godsdienst ignoreerde. Zo hadden dan sommige kardinalen gedurende de tweede sessie in de aula geaffirmeerd dat de Verklaring over de vrijheid van godsdienst zoals zij was voorgesteld door de inleider, Mgr. De Smedt van Brugge, in naam van het secretariaat voor de eenheid, niet overeen te brengen was met de traditionele leer van de Kerk. Van theologisch oogpunt beschouwd, is dat een bezwaar dat doorweegt. Men kan wel een evolutie in de leer voorstaan, maar niet een breuk. 
 
Voor velen was het dan een streep door de rekening dat over de tekst die het secretariaat voor de eenheid had voorbereid, niet eens gestemd werd om hem als ontwerp voor discussie te aanvaarden. In een niet getekend artikel dat verscheen in het invloedrijke Amerikaanse tijdschrift America sprak men hieromtrent over obstructie vanwege de «ongeluksprofeten». 
 
De godsdienstvrijheid die in het begin een onschuldig onderwerp leek had daarmee niet weinig bijgedragen tot de zo noodlottige partijvorming op het concilie. De Amerikaanse bisschoppen kwamen hiermee helemaal aan de kant te staan van de «Europese coalitie». De curiekardinalen, de Italianen en de Spanjaarden, die het meest voorbehoud hadden ten opzichte van de vrijheid van godsdienst, kregen nog meer de naam van «tegenpartij», van conservatieven die de noden van hun tijd niet begrepen, en veel tegenhielden. 
 
Nochtans waren het niet curiekardinalen die het ontwerp hadden geblokkeerd, maar de moderatoren. Dat had althans kardinaal Suenens verteld op een lezing die hij in december 1963 gehouden had in het pauselijk College van de Canadezen. De moderatoren hadden het schema over de vrijheid van godsdienst en ook dat over de joden niet ter stemming gebracht omdat zij van mening waren dat de hevige tegenstand met de tijd zou afkoelen. Men verwachtte dat er nog heel wat persartikels over het onderwerp gingen verschijnen zodat men op den duur tegen de stroom niet meer zou kunnen oproeien. 
 
Vrijheid van godsdienst was inderdaad een punt van de concilieagenda dat in de belangstelling stond van de wereldopinie en de wereldpers. Het onderwerp had een praktische draagwijdte en kon vanuit andere zijden dan de technisch-theologische bekeken worden. 
 
De wereldpers was dan ook verwonderd geweest dat een stellingname voor vrijheid van godsdienst vanwege het concilie er niet vanzelf was doorgekomen. Het was dan een grote geruststelling wanneer in april 1964 de paus in een toespraak tot de deelnemers aan het Europese Unocongres over de vrijheid van informatie, mededeelde dat men vanwege het concilie over de vrijheid van godsdienst een afkondiging mocht verwachten die van groot belang zou zijn niet alleen voor de Kerk, maar ook voor al degenen - en zij zijn ontelbaar - die zich betrokken voelen bij een officiële kerkelijke verklaring op dit gebied. 
 
Een ingewikkelde Problematiek. 
 
Tussen de tweede en de derde sessie had het secretariaat voor de eenheid zo maar 380 schriften met de opmerkingen ontvangen over het schema dat gedurende de tweede sessie was aangeboden. Er was ongetwijfeld grote belangstelling voor deze kwestie en zowat iedereen had er zijn zienswijze over. Wat de zaak niet gemakkelijker zou maken! 27 februari was de uiterste datum geweest voor het binnenleveren van de amendementen. Het secretariaat had ze dan verzameld in een boekwerk van 280 bladzijden. 
 
De Franse filosoof H. Bergson, zegt van de vrijheid dat dit een van de meest evidente dingen is, maar een van de moeilijkste om te bewijzen. Iets analoogs kunnen wij vaststellen omtrent de vrijheid van godsdienst. Alle vaders waren het erover eens dat niemand dwang mag uitoefenen op de mens in zijn verhouding tot God, maar er was een grote verscheidenheid van inzicht onder de bisschoppen wanneer men dieper inging op die verhouding en op die vrijheid. 
 
Vrijheid van Godsdienst is dus niet zo eenvoudig als dit op het eerste gezicht schijnt. Heel wat problemen zijn er mee verbonden. 
 
Er is vooreerst de theologische moeilijkheid omtrent het leerambt. Verscheidene pausen van de 19de eeuw hebben de vrijheid van godsdienst veroordeeld en ze hebben daarbij nogal krasse uitdrukkingen gebruikt. Hoewel die uitspraken historisch bepaald zijn, geldt de kern voor alle tijden. Tot hiertoe had men nog niet voldoende hermeneutisch werk geleverd om die leer die voorgehouden werd door Gregorius XVI, Pius IX en Leo XIII in overeenstemming te brengen met wat nu aan de goedkeuring van de concilievaders werd voorgelegd. 
 
De pausen van de 19de eeuw wilden vooral het religieuze indifferentisme veroordelen. Wanneer men het heeft over de vrijheid van godsdienst mag dit punt niet uit het oog worden verloren. Vrijheid van godsdienst wil hoegenaamd niet zeggen dat de mens zijn godsdienst mag kiezen zoals hij in het grootwarenhuis een bepaald product uit het rek neemt. God wil dat de mens hem dient zoals Hij dat verlangt. En zo is een constante van de katholieke leer, dat er maar één ware godsdienst is en maar één kan zijn en dat die gevonden wordt in de Katholieke Kerk. Vrijheid van godsdienst betekent niet dat de Kerk haar aanspraak op absoluutheid prijsgeeft. Een goede tekst moet alles doen om te vermijden dat men ook maar de schijn zou wekken de opvatting aan te kleven dat alle godsdiensten evenwaardig zijn. Hier ligt een tweede problematiek, in de spanning namelijk tussen de subjectieve vrijheid en de objectieve plicht. 
 
Vrijheid van godsdienst moet dan ook grenzen kennen. Zo hebben de koloniale regeringen in Azië gedurende de 19de eeuw godsdienstige gebruiken als het koppensnellen en het verbranden van weduwen uitgeroeid en niemand zal ze daar een verwijt van maken. Dit is dus een zekere beperking van het recht op vrijheid van godsdienst. En hier stellen wij een innerlijke tegenstrijdigheid vast: Iedere godsdienst moet volkomen vrij zijn, maar anderzijds stelt de Staat toch voorwaarden tot de uitoefening van elke godsdienst die door zijn gezag worden bepaald en niet door de godsdienstige organisaties. Onvermijdelijke willekeur van het Staatsgezag? In het beste geval verbiedt en verhindert de Staat alleen godsdienstige «buitensporigheden» die zijns inziens de publieke orde verstoren. Hierbij kan het echter gebeuren dat hij «exces» noemt wat door de aanhangers en leiders van Kerk of godsdienst als godsdienstige plicht wordt beschouwd. Wie zal tenslotte vaststellen wat de publieke orde verstoort? Volgens de democratische principes zal men geneigd zijn datgene als buitensporigheid te beschouwen wat door de overgrote meerderheid van de staatsburgers als ontoelaatbaar wordt aangezien. Maar in het geval van het koppensnellen en van het verbranden van weduwen was dit niet het geval. 
 
Met andere woorden: er bestaat een objectieve morele orde waaraan een democratische meerderheid niets kan veranderen. En wij katholieken zijn ervan overtuigd dat er ook één objectieve ware godsdienst bestaat: de Katholieke. 
 
Dat brengt ons tot een andere problematiek, die van de katholieke Staat. Het is een constante van de katholieke leer dat niet alleen de individuele persoon God moet erkennen en dienen, maar ook de mens als gemeenschapswezen, ook de gemeenschap. Daarom mag het voor het Staatsgezag niet onverschillig zijn welke de ware godsdienst is en moet hij in overeenstemming daarmee handelen. 
 
Zo stond in de grondwet van Italië, Spanje, Portugal, het Zwitserse kanton Ticino, Ierland, de Dominicaanse Republiek en andere staten van Latijns-Amerika, dat het katholicisme staatsgodsdienst is. In sommige van deze landen werd de protestantse propaganda binnen bepaalde perken gehouden. Dat wekte ontevredenheid bij protestanten in de States. In de propaganda tegen de verkiezing van J.F. Kennedy tot het presidentschap van de Verenigde Staten werd dit dik in de verf gezet en overdreven. 
 
Maar de staat gaat wel de handel in verdovende middelen tegen en beperkt hier de individuele vrijheid om de volksgezondheid te beschermen. Mag de staat dan geen maatregelen nemen om de geestelijke gezondheid van zijn onderdanen te verdedigen? Wanneer de bevolking van Spanje slechts voor 0,22% uit protestanten bestaat en de meerderheid van deze protestanten secteleden zijn. die door de officiële protestantse kerken niet erkend worden en zelfs bestreden worden en die door een nietsontziend proselitisme de eenheid van het Spaanse volk in gevaar brengen, is het dan zo verwerpelijk dat de Spaanse regering hier maatregelen tegen neemt? 
 
Wij raken hier ook het probleem van de katholieke staat: een regering die wel iedereen vrij laat maar de katholieke godsdienst beschermt en er het openbaar leven van wil doordringen. Het is de inhoud van de Christus-Koning ideologie die met de instelling van het liturgische feest in 1925 en de wereldbrief Quas primas van Pius XI een hoogtepunt bereikte. «Te nationum praesides honore colant publico, colant magistri, judices. Leges et artes exprimant.» «U (Christus-Koning) moeten de leiders der volkeren met een openbare hulde verheerlijken. De universiteit en het rechtswezen moeten U in ere houden. De wetten en de kunsten moeten U tot uitdrukking brengen». Dit zijn verzen uit de hymne van de vespers van het feest van Christus-Koning. Ook hier geldt de wet «Lex orandi, lex credendi»: de inhoud van het officieel gebed van de Kerk behoort tot onze geloofsschat. Welnu een bepaalde mentaliteit die op en vooral rond het concilie aanwezig was, wilde schoon schip maken met alles wat min of meer op een katholieke staat kon lijken en stelde als ideaal een lekenstaat met de Verenigde Staten als model. 
 
Wel is het zo dat de Christus-Koning mystiek geen oog had voor de reële autonomie van het saeculum. Een aanvaardbare secularisatie kende men niet in de jaren 1925. Het woord was zelfs niet doorgedrongen in de tijd van het concilie. Eerst enkele jaren na de sluiting (1965) zal het met alle geweld doorbreken. De idee echter leefde reeds volop in het concilie en stond in een dialectische verhouding tegenover de Christus Koning spiritualiteit. De synthese tussen beide zal zeer moeizaam uitvallen. 
 
Dat brengt ons tot een laatste belangrijke vraag omtrent de godsdienstvrijheid: de motivering ervan. Hoe moet de vrijheid van godsdienst gefundeerd worden? Filosofisch of theologisch? Filosofisch zou men denken. Het concilie wilde immers een Verklaring opstellen die geldig moest zijn voor alle mensen, niet alleen voor de katholieken of de christenen. Vrijheid van godsdienst is alzo een natuurrecht en dient dus op natuurrechtelijke gronden gefundeerd te worden. 
 
Ja maar, zal kardinaal Ottaviani hierop aanvoeren, wij zijn hier geen club van filosofen, maar een concilie van de Rooms-Katholieke Kerk en wij moeten dan alles met theologische argumenten uiteenzetten en bewijzen. 
 
Hier kan men de bedenking maken dat wanneer men de katholieke Kerk inquisitie en gewetensdwang verwijt, men dit doet vanuit een oppervlakkige kennis van de geschiedenis. Een echte geschiedvorsing zal de Kerk zien als een instelling die bevrijding heeft gebracht. Wat er ook van zij, de bijbel, de kerkvaders en het leerambt schenken ons heel wat materiaal om in de kerkelijke traditie een lijn van vrijheid van godsdienst te ontwaren die uitloopt op het voorschrift van het kerkelijk wetboek dat niemand tot het geloof gedwongen mag worden. 
 
Het Debat. 
 
Al deze gezichtspunten werden zichtbaar in de tussenkomsten van de vaders. Het is een groot debat geworden waar nagenoeg alles wat over de godsdienstvrijheid te zeggen valt, aan bod is gekomen. 
 
De gedachtewisseling was boeiend, interessant en ernstig. Men voelde dat de meeste vaders het woord namen omdat zij in geweten meenden dit te moeten doen. De discussie bracht echter geen klaarheid, maar bleef steken in verwarring en onduidelijkheid. Soms scheen er wel een communicatiestoornis te zijn tussen de vaders. Niemand is erin geslaagd de standpunten bij elkaar te brengen en tot een heldere synthese te herleiden. 
 
Het dispuut kreeg de volle belangstelling van de wereldpers die de meningsverschillen op een simplistische wijze vertekende. De indruk werd gewekt dat hier twee blokken van ongeveer gelijke grootte tegenover elkaar stonden. De enen bleven zweren bij middeleeuwse principes van onverdraagzaamheid en de anderen wierpen zich op tot de verdedigers van de moderne ideeën omtrent de gewetensvrijheid. 
 
Om te beginnen waren de twee groepen niet evenredig in getalsterkte. Het is wel zo dat 23 sprekers min of meer voor en 19 tegen de vrijheid van godsdienst waren. Wanneer wij abstractie maken van de weinig genuanceerde voorstelling van de pro en de contra's en ons beperken tot de getallen, dan moeten wij opmerken dat de pro's meermalen gesproken hebben in naam van andere bisschoppen. Indien wij die samenstellen, dan komen wij ongeveer tot 500. De contra's spraken in eigen naam. Dat is dus 500 tegen 19. Zeker is in alle geval dat de meerderheid van de vaders voor vrijheid van godsdienst was. 
 
Doch een concilie is geen parlement waar een meerderheid haar wil oplegt aan een minderheid. De bedoeling van een concilie is tot eenheid van inzicht te komen. Daarin bestond trouwens de grote bekommernis van paus Paulus Vl. Daarom werkte men zolang aan de teksten tot praktisch iedereen er mee kon instemmen. 
 
Dat was des te meer hier het geval waar het uiteindelijk toch ging om een leerstellige kwestie. Et ibi voces non sunt numerandae sed ponderandae. Daar moeten de stemmen niet geteld worden, maar naar hun waarde afgewogen. 
 
De Pro's. 
 
Een van de eersten die het woord nam was kardinaal Cushing van Boston, die vroeger van het concilie was weggelopen omdat hij het latijn niet verstond. Nu was hij er terug en sprak feilloos latijn, zij het dan met een zwaar Amerikaans accent. Hij was teruggekeerd om iets te verdedigen dat hij als van het hoogste belang aanzag voor de Kerk. Voor heel Amerika, zo betoogde hij, is dit een fundamentele kwestie. Als het schema verbeterd wordt, dan moet het zijn om de vrijheid van godsdienst nog sterker te onderstrepen. De tekst mag in geen geval afgezwakt worden. De Kerk moet optreden als de voorvechtster voor de godsdienstvrijheid in de wereld. 
 
Kardinaal Cushing werd bijgesprongen door kardinaal Meyer van Chicago volgens wie alle mensen van onze tijd deze verklaring over godsdienstvrijheid verwachten. Zonder deze verklaring zullen de afgescheiden broeders terecht twijfelen aan onze oprechtheid en zal het concilie geen ingang vinden in de wereld. 
 
In dezelfde zin sprak kardinaal Ritter van St.-Louis. Typisch voor de Amerikaanse denkwijze was zijn opmerking dat de religieuze vrijheid slechts een afzonderlijk geval is van de menselijke vrijheid als zodanig. En in onze tijd zal zich wel niemand, principieel althans, tegen de menselijke vrijheid verzetten. 
 
Omdat de kardinaal moeilijkheden voorzag omtrent de theoretische motivering van de godsdienstvrijheid en hij absoluut wilde dat het concilie een Verklaring op dat gebied zou promulgeren, stelde hij als praktische Amerikaan voor dat men een uiteenzetting van de theologische of filosofische beginselen zou achterwege laten, en zich uitsluitend zou houden aan het fundamenteel respect dat wij aan de mensen verschuldigd zijn. Zo zullen wij heel de wereld herenigen. 
 
De Amerikaanse generale overste van de maristen J. Buckley pakte het probleem anders aan. Ook hij is voor een Verklaring over de godsdienstvrijheid maar vindt de theoretische grondslag waarop het schema die wil vestigen, te zwak. Er wordt alleen gesproken over de goddelijke roeping van de mens God te dienen en dat daar niemand mag tussenkomen. Welnu men kan niet aannemen dat iedereen, die te goeder trouw is, ook als hij zich vergist, een goddelijke roeping volgt. 
 
Onder de voorstanders van de Verklaring waren nog anderen ontevreden over de tekst van het schema die scherpe kritiek naar voren brachten. Sommigen vroegen zelfs dat heel het stuk zou herschreven worden (penitus recognoscatur). De Poolse aartsbisschop Wojtyla van Krakau drukte er zijn tevredenheid over uit dat met de Verklaring over de godsdienstvrijheid het fundament was gelegd voor de dialoog met de wereld, maar hij had ernstige reserves voor de motivering die het schema voorstelde, omdat die door niet-christenen niet kon begrepen worden. 
 
Naast de Amerikaanse bisschoppen had godsdienstvrijheid ook een bijzondere betekenis voor de bisschoppen van Polen. Maar dan vanuit de situatie van de vervolgde Kerk. Monseigneur Klepacz van Lodz sprak namens alle Poolse bisschoppen. Met klem verklaarde hij dat geen enkele menselijke macht het recht bezit om de mens te verhinderen zijn godsdienst privé en publiek te belijden. Elke religieuze vervolging moet beschouwd worden als een schending van de fundamentele rechten van de mens. Vrijheid van godsdienst en vooruitgang gaan samen. 
 
Bijzonder prangend was de tussenkomst van een andere bisschop van de zwijgende Kerk, monseigneur Cekada van Skoplje (Joegoslavië). Hij stelde voor dat het concilie een beroep zou doen op de Verenigde Naties om een afkondiging te vragen die erop zou wijzen dat de staat rechtens verplicht is om de religieuze vrijheid te eerbiedigen. Hij suggereerde zelfs dat een speciale commissie van de concilievaders opdracht zou krijgen voor de redactie van die oproep. 
 
Ook kardinaal König van Wenen brak een lans voor de christenen achter het ijzeren gordijn. Daar wordt gezondigd tegen de verdraagzaamheid en tegen de waardigheid van de mens. De kardinaal bracht de godsdienstvrijheid in verband met de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Niets is zo dwaas, zo stelde hij, dan te verhinderen dat men een eerlijke overtuiging vanuit een wetenschappelijk standpunt uitdrukt. Hij verklaarde ook nog dat men in de landen waar men de godsdienst vervolgt, tegen het welzijn van de natie handelt omdat men zich berooft van nuttige samenwerkingen. Hij vroeg met nadruk een geschikte manier te vinden om dat te zeggen. 
 
De Contra's. 
 
Bij de tegenstanders van de Verklaring kwam dikwijls het argument naar voren dat alleen de waarheid rechten heeft. Het was al meermalen weerlegd: recht is alleen van toepassing op personen en niet op begrippen. 
 
Positief was de opmerking van kardinaal Ottaviani dat iedereen akkoord gaat met de in het schema vooropgestelde beginsel, dat niemand gedwongen mag worden een religieuze daad te stellen. 
 
Maar verder had hij niets dan kritiek, die trouwens het overwegen waard is. Aldus wanneer hij er de aandacht op vestigde dat het schema niet spreekt over de vrijheid van de gelovigen om de ware godsdienst te belijden en dat het hier niet alleen om een natuurrecht gaat maar om bovennatuurlijk recht. 
 
Volgens kardinaal Ruffini van Palermo mag vrijheid van waarheid niet gescheiden worden. Welnu de waarheid is één en er is maar een enkele godsdienst die in zich en door zich recht heeft op vrijheid. De zaken liggen wel anders op burgerlijk vlak. Daarom zou kardinaal Ruffini liever zien dat men sprak van verdraagzaamheid omwille van het algemeen welzijn, in plaats van vrijheid van godsdienst. 
 
De Spaanse kardinaal Quiroga y Palazios van Santiago de Compostella vraagt een grondige omwerking van het schema. De band met de traditie moet worden aangetoond. Het schema geeft de indruk het liberalisme voor te staan, dat vanwege de Kerk veroordeeld werd. Het springt ook te vlug over van de inwendige orde naar de uitwendige. Dat is verkeerd, want wat individueel waar is, is het daarom nog niet op het sociale vlak. 
 
Zoals gewoonlijk gaf monseigneur Parente een heldere en logische uiteenzetting. Hij verweet het schema dat het uiterst delicate en ingewikkelde kwesties van historische, juridische, sociale, psychologische en religieuze aard door elkaar mengde. Dit alles zou afzonderlijk moeten behandeld worden met preciesheid en voorzichtigheid. De Verklaring zou de beginselen kunnen bevatten van de waardigheid van de mens, de vrijheid van geweten, het recht van de Kerk om het Evangelie te verspreiden, de plicht van de staat om iedere godsdienst te respecteren, in een aanhangsel zou dan de opvatting van de Kerk over die beginselen kunnen worden belicht. 
 
De Braziliaanse bisschop De Castro van Campos vond dat het schema in strijd was met de leer van Leo XIII en Pius XII die zegt, dat de dwaling geen enkel recht heeft maar dat men er rechten aan kan verlenen om groter kwaad te vermijden. 
 
Men ontwaart hier de klassieke voorstelling van these en hypothese die naar het schijnt op monseigneur Dupanloup teruggaat en op de seminaries en de theologische faculteiten tot voor kort werd onderwezen. These: er is maar één waarheid, de Katholieke Godsdienst, die alleenrechten heeft. De dwaling heeft geen rechten. Hypothese: de facto zijn er verschillende godsdiensten aan wie omwille van het algemeen welzijn, vrijheid wordt verschaft. 
 
De voorstanders van de Verklaring wilden juist van deze theorie afstappen en een principiële stellingname innemen voor vrijheid van godsdienst zonder meer. Dat verwachtten juist de protestanten en ook andere niet-katholieken van het concilie. 
 
Monseigneur De Castro sprak vanuit zijn eigen nationale situatie. In Brazilië namelijk was juist enkele maanden tevoren een communistische staatsgreep verijdeld. Het Braziliaans episcopaat had een gezamenlijk schrijven uitgegeven waarin het de militairen bedankte die met ernstig gevaar voor hun leven zijn opgestaan in naam van de hoogste belangen van de natie. De bisschoppen spraken de hoop uit dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het tijdelijk lot van Brazilië, de grondbeginselen van het Evangelie en de christelijke sociale leer zullen aanvaarden, verdedigen en in praktijk brengen. 
 
De Braziliaanse autoriteiten traden kordaat op tegen elke communistische agitatie. Maar ook het proselitisme van bepaalde sekten van protestantse origine die de morele eenheid van het land bedreigden, werd tegengegaan. Brazilië ging er fier op de grootste katholieke staat te zijn. 
 
Welnu men had soms de indruk dat de pleidooien van degenen die een Verklaring over godsdienstvrijheid er absoluut wilden doorkrijgen, gericht waren tegen de katholieke staten en tegen de regimes die een concordaat hadden gesloten met de Heilige Stoel. Dat werkte op de zenuwen van degenen die een katholieke staat als een ideale staat aanzagen en een concordaat als een optimale formule om de betrekkingen tussen Kerk en staat te regelen. De sereniteit van het debat werd daardoor niet bevorderd. 
 
Een tussenkomst die het vermelden waard is, was die van Monseigneur Marcel Lefebvre, generaal-overste van de Spiritijnen. Mgr. Marcel Lefebvre stond toen reeds bekend als één van de voornaamste woordvoerders van de «conservatieve richting». Door zijn spreekbeurt gaf hij blijk van een trefzekere theologische «habitus». Maar het is een theologie die helemaal niets van de laatste strekkingen in zich heeft opgenomen. Wat niet belet dat een uiteenzetting van Mgr. Lefebvre indruk maakt ook op iemand die iets afweet van nieuwe theologie. Het is de Theologia Perennis (De Eeuwige Theologie) waar men nooit mee mag breken die door deze bisschop aan het woord komt. 
 
Monseigneur Lefebvre wees erop dat vrijheid moet gedefinieerd worden vanuit de menselijke toestand van zondigheid. Daarom is vrijheid geen absolute maar relatieve hoedanigheid. 
 
Er dient ook onderscheid gemaakt te worden tussen inwendige daden van godsdienstigheid en uitwendige. Deze laatste kunnen stichten of ergeren. De Heer heeft in harde bewoordingen gewaarschuwd tegen ergernis. 
 
Verder is volgens Mgr. Lefebvre een dwang niet altijd uit den boze. Vanwege christelijke familievaders ten opzichte van hun kinderen, vanwege onderwijzers in christelijke scholen, vanwege de Kerk ten opzichte van afvalligen, ketters en schismatieken, vanwege katholieke staatshoofden ten opzichte van valse godsdiensten die oorzaak zijn van immoraliteit en rationalisme. De bisschop vreesde het ergste voor de Kerk indien de Verklaring in de vorm waarin ze werd voorgesteld, zou goedgekeurd worden. 
 
De Theoloog van de Paus. 
 
Na al deze uiteenzettingen waarvan de enen ten gunste, de anderen tegen de Verklaring van de godsdienstvrijheid waren, sprak Monseigneur Colombo. Hij werd met veel interesse beluisterd omdat hij aangezien wordt als de persoonlijke theoloog van de paus. 
 
Wat hij naar voren bracht, was een nieuw element in de gedachtewisseling omdat hij het argument van de waarheid die alleen (maar) rechten heeft op een originele en doeltreffende manier ontzenuwde. Een concilie moet niet bevreesd zijn, zo betoogde hij, zich uit te spreken voor de vrijheid van godsdienst omdat de waarheid hierdoor schade zou kunnen lijden. De waarheid immers is het aardse element van goddelijke soevereiniteit over het verstand en met behulp van de genade legt zij zich tenslotte op aan alle mensen van goede wil, niet door politieke macht maar door haar eigen kracht. 
 
Met deze toespraak werd het debat gesloten. Achteraf heeft de aartsbisschop van Westminster kardinaal Heenan een referaat gehouden. Hij stelde zijn land als voorbeeld: hoewel het Anglicanisme er staatsgodsdienst is, ontvangen de katholieke scholen ruime toelagen. Hij heeft dat nog uitvoeriger uiteengezet in een persconferentie. 
 
Het project heeft zware kritiek te verduren gehad zowel vanwege de voorstanders als vanwege de tegenstanders van de Verklaring over de Vrijheid van godsdienst zodat het weer eens niet ter stemming kon worden voorgelegd. Het zou nog eens duchtig herwerkt moeten worden. Het zou nog een lange lijdensweg kennen. 
 
B. Boeyckens S.J. 
 
 
(1) cf. Positief, nr. 86, november 1978. 

Comments are closed.
    Overzicht Artikels
Powered by Create your own unique website with customizable templates.
  • Wie we zijn
  • De heilige Thomas More
  • Kalender
  • Tijdschrift: POSITIEF
  • Archief
    • Overzicht